Flamingo's

 

Inhoudsopgave

Voorwoord 
Hoofdstuk 1: De bouw van de flamingo. 
Hoofdstuk 2: De voortbeweging van de flamingo.
Hoofdstuk 3: Voedsel van de flamingo.
Hoofdstuk 4: De voortplanting van de flamingo. 
Hoofdstuk 5: De vijanden van de flamingo. 
Hoofdstuk 6: Het leefgebied van de flamingo. 
Hoofdstuk 7: Pekelkreeftjes 
Slotwoord 
Bronvermelding 

Voorwoord 

Wij hebben de Caribische flamingo gekozen omdat deze vogel op Curaçao voorkomt. Bovendien is er best wel veel informatie over de flamingo te vinden. Daarnaast is het mooie vogel die veel toeristen op Curaçao trekt. 
Doel van dit werkstuk is om meer te weten te komen over de flamingo. Dit doen we door elke keer een stukje van de vogel te vertellen in een hoofdstuk. Hiervoor gebruiken we de 6 V’s. Zo beschrijven we de vorm van de vogel, het voedsel, de voortbeweging, de voortplanting, de verdediging en het voorkomen van de flamingo. 

Hoofdstuk 1: De bouw van de flamingo. 

Met hun enorm lange nek en poten, roze kleur en geknikte snavel zijn flamingo’s onmiskenbaar. Er zijn 5 soorten waaronder de Caribische of Rode flamingo het kleurigste is. Flamingo's zijn sociale dieren. De verwantschap tussen flamingo's en andere vogelgroepen is onduidelijk. Terwijl onderzoek van hun lichaamseiwitten op een verwantschap met reigers duidt, wijst hun gewoonte om tijdens de vlucht te snateren en hun aantrekkingskracht op parasieten op een band met watervogels. Sinds kort denkt men aan een verwantschap met waadvogels.
De flamingo behoort bij het rijk der dieren, de afdeling gewervelden, en tot de klasse vogels en tot de orde reiger-achtigen. De flamingo behoort tot de familie Phoenicopteridae met vijf soorten en twee ondersoorten. Ze behoort tot de afdeling gewervelde omdat de flamingo tweezijdig symmetrisch is en een inwendig skelet heeft. De flamingo hoort tot de groep vogels omdat zijn huid bedekt is met veren, hij warmbloedig is, zijn ademhaling met longen plaatsvindt, hij zich voortplant met eieren met een kalkschaal en zich voortbeweegt in de lucht. Net zoals de fregatvogel, de witstaartbuizerd en de Geelvleugel Amazone. 

De lokale flamingo met de Latijnse naam Phoenicopterus ruber ruber wordt in het Papiaments Chogogo genoemd. Het geluid dat de vogels maken lijkt en beetje op dat van een gans: een vrij hoog nasaal geluid. Het klinkt een beet je als “Chogogo”, en dat is ook de naam die men aan de vogel heeft gegeven. Chogogo is een opvallende, met geen andere soort te verwarren broedvogel van Bonaire, die op alle drie Benedenwindse Eilanden en vroeger ook wel op 
St Maarten is waar genomen. Volwassen vogels bedekt met oranjerode veren en veertjes, met zwarte slagpennen, die vooral in de lucht opvallen. De banaanvormige snavel is van een filterapparaat voorzien.
Flamingo´s zijn watervogels. 
Ze zijn ongeveer 2 meter groot. Ze wegen 2 tot 4.5 kg. Ze hebben een lange hals met 19 wervels en slagpennen in hun veren. De flamingo´s hebben ook een grote tong. De poten en hals zijn, in verhouding tot de romp, langer dan die van enige andere vogel.
Tussen de 3 voorste tenen zitten er zwemvliezen. 
Op zijn snavel zitten hoornplaatjes. Met deze snavel filtert hij kleine waterdiertjes uit het water en eet hij ze op. Zijn kromme snavel wordt tijdens het zoeken van voedsel ondersteboven gehouden dus de bovensnavel beneden. 
Het zijn de enige vogels die zo eten. Hoe meer ze eten hoe gekleurder ze zijn dat is dan van roze tot vuurrood.

Hoofdstuk 2: De voortbeweging van de flamingo.

De flamingo kan vliegen, lopen en zwemmen.

Om te kunnen vliegen heeft de flamingo vleugels die bedekt zijn met slagveren waardoor de vogel in de lucht kan blijven als hij zijn vleugels ritmisch beweegt. De slagveren kunnen de wind goed tegenhouden zodat hij kan opstijgen. 
Flamingo's vliegen in lange rijen, met uitgestrekte hals en achteraanslepende poten.

Een opstijgende flamingo: de zwarte slagpennen zorgen voor de draagkracht.

Om te kunnen lopen in diep water heeft de flamingo lange poten die net zo groot zijn als de rest van zijn lichaam. Ze hebben een lengte van ongeveer 1 meter. Tussen de tenen van hun poten zitten zwemvliezen. Hierdoor kunnen ze moeilijk wegzakken in de modderige bodem en kunnen ze zwemmen. 

De omlaag geknikte banaanvormige snavel van de flamingo is uniek in het vogelrijk. De flamingo's gebruiken de snavel om een mengsel van water en modder in hun bek te zuigen, dat vervolgens door een zeefsysteem van lamellen gaat. Door dit filter-voedingssysteem kunnen de vogels kleine diertjes en planten opnemen uit de modderige brij waarin ze staan. De microscopische kleinen algen die ze eten, zorgen voor de typische roze kleur. Vogels die in de dierentuin worden gehouden krijgen speciaal voedsel om te voorkomen dat hun kleur verbleekt. 

Flamingo's gebruiken hun gebogen snavels om kleine planten en dieren uit het oppervlak van vijvers, meren en ander stilstaand water te filteren. Met hun kop naar beneden en hun snavel onder water drukken de vogels de onderste helft van hun snavel tegen de bovenste. Het water wordt door de zeefachtige structuur aan de binnenkant van de bovenste snavelhelft naar buiten geperst, zodat het voedsel achterblijft.
Voedseldeeltjes tot 0,5 mm uit het water gezeefd met gesloten snavel, maar ze kunnen ook grotere voorwerpen tot ongeveer 10 mm binnenlaten. De manier waarop her voedsel wordt gezocht: van lopend tot zwemmend het oppervlakte water op zoek naar pekelkreeftjes, het ‘grondelen’ naar poppen van de zoutvlieg, het lopend grijpen van slakjes, zoutvliegpoppen of pekelkreeftjes, het met de zwemvliezen opwoelen van zoutvlieglarven en slakjes uit het bodemslib, soms het reigerachtig jagen op kleine tandkarpertjes, tot het lopend opslokken van organisch slib met algen, bacteriën en protozoën. 

Hoofdstuk 3: Voedsel van de flamingo.

Flamingovoedsel: Algen en diatomeen uit het oppervlaktewater. Crustaceen, rotifera en wormen uit diepere lagen.
Het pekelkreeftje, de soort Artemia Salina van de bladpootkreeften, komt voor in zeer zout water zoals pekelmeren en zoutpannen. De eieren van de kreeftjes zijn zeer bestand tegen uitdroging en worden soms verkocht als vissenvoer

Als drinkwater gebruiken de flamingo`s zeewater; tijdens zware regenbuien kunnen ze ook regenwater tussen hun veren opvangen en drinken.

Flamingo’s zijn pas geslachtsrijp na 5 of 6 jaar, leggen 1 ei perjaar en leven lang ongeveer 20 jaar. 
De flamingo plant zichzelf voort van maart tot mei. Als de flamingo's elkaar gevonden hebben gaan ze dansen. Een paring begint met een inleiding; dat dansen heet baltsen. Daarna landt de man op de rug van het vrouwtje. Het valt niet mee het evenwicht te bewaren.

Hoofdstuk 4: De voortplanting van de flamingo. 

Het nest is een modderheuvel in een kegelvorm. Het is ongeveer 30 cm hoog en van boven ook 30 cm breed met boven in een kuiltje. Het ei kan ook gelegd worden op vrijwel onbedekte rotsen, maar altijd omringd door het water. De modder voor het nest wordt met de snavel bijeengeschraapt en met de voeten aangestampt. De nesten kunnen meerdere jaren gebruikt worden, soms moeten ze wel wat hersteld worden.
De flamingo legt maar 1 ei. Dit ei wordt zowel door het vrouwtje als door het mannetje uitgebroed. De broedduur is 28 à 30 dagen. Bij de geboorte heeft een flamingo kuiken grijze nestveren. Ze snavel is recht en roze en heeft hij opgezwollen roze pootjes, die binnen een week zwart worden. Na het uitkomen blijven de jongen 5-12 dagen op het nest. Daarna leven ze in “crèches”, dit zijn groepen tussen de nesten in de kolonie. Na 4 tot 6 weken komen de jonge flamingo’s ook buiten de kolonie. Ze kunnen al heel jong goed rennen en zwemmen. Er zitten in elke groep jongen van verschillende leeftijden. De jongen worden alleen door hun eigen ouders gevoerd. Andere volwassen flamingo’s in de groep letten niet op de jongen en voeren ze ook niet. 
Het jong krijgt speciale kropmelk, een eiwitrijk secreet dat, onder invloed van hormonen, alleen geproduceerd wordt door flamingo's en duiven. Het lijkt er op dat de roep van het jong de kropproductie op gang zet. Ook niet-broedende volwassen vogels kunnen de jongen voeden, want de flamingo's die nog maar 7 weken oud zijn kunnen kropmelk produceren en de naburige jongen voeden. De jongen zijn bedekt met een dichte grijze donslaag.
Wanneer de flamingo's 30 dagen oud zijn, kunnen ze meestal geheel zelfstandig eten en bij 60 dagen zijn ze in staat om te vliegen. De flamingo’s zijn volwassen als ze 5 jaar oud zijn.
Flamingo's kunnen in het wild meer dan 20 jaar oud worden en in gevangenschap zelfs 40 jaar.




Hoofdstuk 5: De vijanden van de flamingo.
 

Volwassen flamingo`s hebben weinig natuurlijke vijanden. Dat komt omdat flamingo`s graag in onherbergzame plaatsen leven, waar de plassen slecht begroeid zijn, zodat er weinig andere vogels of dieren leven. Flamingo’s zijn zeer schuw.
De jonge flamingo’s zijn wel kwetsbaar als hun ouders voedsel zoeken. Daarom worden de jongen door andere ouders opgevangen en beschermd in crèches. 
Als de volwassen flamingo’s zich bedreigd voelen stijgen ze op in een grote vlucht waardoor ze veel indruk maken en de kans dat ze gevangen worden kleiner wordt. 

Sinds lang geleden is eigenlijk de mens de grootste bedreiging voor de flamingo. Zo werd vroeger de flamingo niet om zijn veren gejaagd, maar werd zijn tong in de Romeinse tijd als delicatesse beschouwd en gegeten bij feestmaaltijden. Nu spelen moderne bedreigingen een grote rol. 
Bonaire is één van de weinige broedplaatsen van roze flamingo's ter wereld. In het verleden is het aantal behoorlijk afgenomen door motorboten, vliegtuigen, eierenverzamelaars en de vogeljacht: Slechts 1500 flamingo's bleven er uiteindelijk over.
Een grote zoutfabrikant Akzo Nobel, heeft alles gedaan om de flamingo’s te behouden, te beschermen en het aantal te vergroten. Er werd zelfs een speciaal reservaat opgezet. Dit bleek een groot succes te zijn: de flamingo's kwamen weer terug en het aantal groeide. Doordat de flamingo's zeer schuw zijn, is het niet mogelijk dicht bij de flamingo's te komen.
De zoutwinning kan nu zonder gevolgen voor de flamingo’s doorgaan. Nu zijn er tussen de 15.000 en 20.000 flamingo's. 
Ook in Venezuela worden door de bouw van huizen de voedselgebieden bedreigt. 

Hoofdstuk 6: Het leefgebied van de flamingo. 

De bekendste en meest verbreide soort is de gewone flamingo (Phoenicopterus ruber), waarbinnen men twee ondersoorten onderscheidt: de Europese roze flamingo (Ph. r. roseus) heeft een (niet aaneengesloten) verspreidingsgebied dat zich uitstrekt van Zuid-Europa (Camargue, Spanje), Noordwest-Afrika, Oost-Afrika naar de Kaspische Zee, Iran en India. De tweede ondersoort, de rode flamingo (Ph. r. ruber), komt voor in het Caribische gebied en het aangrenzende vasteland, van Florida tot de Amazone. Hij is vooral als broedvogel van Bonaire bekend. Door beschermende maatregelen is de achteruitgang van het aantal rode flamingo's tot staan gebracht. 

Op Curaçao en Bonaire vinden we rode flamingo (Caribische flamingo). Het is hier echt een waterdier.
Het broeden in Bonaire heeft voornamelijk plaats in het Pekelmeer, maar ook in Goto en in Slagbaai broeden zij soms in kleine aantallen. In 1964 kreeg de zoutwinningmaatschappij toestemming om op de Zuidpunt van Bonaire op grote schaal zot te winnen, ook daar waar de flamingo`s broeden. Door verschillende natuurbeschermingsorganisaties werd een broedreservaat van 55 ha midden tussen de zoutpannen uitgespaard. In 1969 kwam de constructie van dijken enz. klaar en nog datzelfde jaar gingen de flamingo`s daar broeden. Maar er kwam een voedselprobleem: door gips neerslag op de bodem van de zoutpannen werd hun hoofdvoedsel, de popen en larven van de pekelvlieg, onbereikbaar. Het voornaamste voedsel bestaat nu uit kleine zeeslakjes in het ringmeer tegen de dijk. De meest bezochte voedselgebieden zijn het Pekelmeer en Goto, maar ook in Venezuela: speciaal de broedende vogels maken dagelijks vluchten naar de moerasgebieden aan de Venezolaanse noordkust en met het daar gezochte voedsel worden de jongen gevoerd. Buiten de broedtijd houdt het grootste deel van de populatie zich langs de kust van Venezuela op. Zo gauw de jongen kunnen vliegen, vertrekken deze ook over zeenaar het 100 km zuidelijker gelegen vasteland. De totale populatie die Bonaire als broedterrein heeft, wordt in 1985 geschat op 
10.000 tot 12.000. Het voortbestaan van deze populatie hangt ten eerst af van een goed gericht organisatie van de zoutpannen op Bonaire, zodat de voedselvoorraad niet nog verder achteruit gaat en ten tweede van een strenge bescherming van de Venezolaanse voedselgebied waarbij vooral het door de groei van de steden bedreigde reservaat Cuare, bij Chihirivichein Falcon, van groot belang is. Sinds 1988 wordt er ook gebroed in het reservaat Los Olivitos bij Maracaibo in Venezuela.
Bonaire heeft een van de grootste flamingokolonies van het westelijk halfrond. In 2000 wordt die op Bonaire op ongeveer 15.000 flamingo`s geschat. Het merendeel van de vogels bevindt zich in het reservaat bij de zoutpannen in het zuiden, waar ze hun eieren leggen in kegelvormige nesten van modder. Een andere grote kolonie zit in Gotomeer, in het noordwesten. Maar ook in en rond de Lacbaai en op verschillende plaatsen in het Washington/Slagbaai Nationaal park leven groepen flamingo`s. 
Tijdens een rondrit over Bonaire heeft Evelien ver weg de kolonie, bij het Pekelmeer gezien.

Op Curaçao broedt de flamingo nu niet. De flamingo´s komen hier alleen hun voedsel halen. Je kan ze zien in groepen tot 300 stuks in de Salina bij St. Marie, Jan Kok, bij het Lagoon van Jan Thiel en bij de Salina van St.Michiel. In 1991 werden er bijna 50 nesten gebouwd. Door verstoringen kwam de flamingo´s niet tot broeden. 

Hoofdstuk 7: Pekelkreeftjes 


Het Pekelkreeftje Artemia salina is voor het eerst beschreven in 1755. De officiële benaming sinds 1979 is Artemia 
Men vindt Artemia soort in veel natuurlijke zoutmeren Hun uniek biologisch systeem stelt hen in staat in water te leven met een zeer hoge zoutconcentratie, dit is hun enige overlevingskans om niet te worden opgegeten. Zowel zout- als zoetwatervissen eten deze kreeftjes namelijk maar deze zijn niet in staat om te leven in heel zout water. Hun aantal is dan ook afhankelijk van het zoutgehalte. Zakt het zoutgehalte, dan zullen er meer vissen opduiken en worden de pekelkreeftjes uitgedund. Wordt het zoutgehalte te hoog, dan kunnen uiteindelijk zelfs volwassen pekelkreeftjes niet meer overleven.
Levende pekelkreeftjes zijn een ideaal voer voor vissen, omdat het hun eetlust bevorderd en tevens hun jachtgevoel aanwakkert. Het intensief gebruik van pekelkreeftjes als visvoeder, werd voor het eerst toegepast in 1924 in het Steinhart-aquarium in San Francisco. Daar ontdekte men wat een fantastisch natuurlijk visvoer levende Artemia was. Darna was de behoefte aan het pekelkreeftje wereldwijd niet meer te stoppen. Pekelkreefteitjes (die niet groter zijn dan een zandkorrel) zijn bij bijna elke dierenwinkel wel te verkrijgen. Ze zijn makkelijk te kweken. Eén gram van de eitjes bevat ongeveer 325.000 stuks. 
Verder worden er ook volwassen pekelkreeftjes in de handel aangeboden. Je kan ze ofwel diepgevroren, ofwel levend kopen, verpakt in een hermetisch gesloten plastic zak, die voorzien is van de nodige zuurstof. Tegenwoordig worden ze ook drooggevroren of in vlokvorm op de markt gebracht.
Sommige Artemiasoorten hebben een rode kleur, andere zijn dan weer groen. Pekelkreeftjes die uit water komen met een hoog zoutgehalte zullen rood zien. Ze krijgen die rode kleur doordat ze een speciaal hemaglobine (eiwit verbinding) aanmaken, dat veel zuurstof kan opnemen en zo het geringe zuurstofgehalte van zout water kunnen leven. Leven de kreeftjes echter in water met een iets lager zoutgehalte, dan hebben ze een groene kleur door de vele groene algen die ze verteren.
De kreeftjes zijn heel gevoelig voor milieuveranderingen en omdat ze makkelijk te kweken zijn worden ze vaak gebruikt als proefdieren bij toxicologische proeven.

Slotwoord 

We vonden het leuk om met zijn tweeën zo werkstuk te maken. Door veel over flamingo’s te lezen en op te zoeken in boeken en op het internet hebben we er veel van geleerd. We denken dat we ons doel daarmee hebben bereikt.